Met de nieuwe wet zou de beoordeling van arbeidsrelaties voor werkgevenden en zelfstandigen duidelijker en eenvoudiger moeten worden, waardoor ook schijnzelfstandigheid een stuk minder zou voorkomen. ‘Van schijnzelfstandigheid is sprake als iemand meent als zelfstandige te werken, maar juridisch gezien in feite onder een arbeidsovereenkomst werkt. Het kabinet probeert dit te bereiken door in het Burgerlijk Wetboek de open norm ‘in dienst’ van een wettelijke invulling voorzien.’
Maar het ATR twijfelt aan de effectiviteit van die aanpak. ‘Het wetsvoorstel zorgt voor een uitbreiding van het aantal open normen. In plaats van één open norm (‘in dienst werken’) zouden dat er in de toekomst drie worden. Aan het werken met open normen is inherent dat zij in de rechtspraak in individuele gevallen een nadere invulling krijgen. Open normen bieden daarom aan betrokkenen weinig duidelijkheid. De nieuwe aanvullende criteria zullen niet tot meer duidelijkheid leiden. Van een door het ministerie ingeschatte daling van structurele regeldruk zal dan ook geen sprake zijn.’
De drie voorgestelde normen worden in de rechtspraak al gebruikt ter invulling van de voorwaarde ‘in dienst’. En daarmee blijft alles bij het oude, aldus het ATR. ‘Door de huidige normen uit de rechtspraak over te nemen is onvermijdelijk dat ook de huidige casuïstiek van het toepasselijk recht deel blijft uitmaken. En daarvan vindt het kabinet nu juist vindt dat die te weinig houvast biedt. ATR adviseert daarom van de wetswijziging af te zien.’
Een grotere duidelijkheid en eenvoud voor werkgevers en zelfstandigen blijkt volgens het ATR in elk geval niet uit de gehouden mkb-toets en uit de ingezonden reacties in de internetconsultatie. Het college beveelt daarom aan om eerst gesprekken met individuele werkgevers en zelfstandigen te voeren voor een wetsvoorstel in te dienen. ‘Ook beveelt het college het houden van een praktijkproef aan. Beide stappen zijn nodig omdat alle eerdere wetswijzigingen ook niet het gewenste resultaat hebben gebracht. Het college acht het van groot belang bij een nieuwe poging meer zekerheid over de effectiviteit in beeld te hebben.’